Translate

donderdag 7 mei 2020

De woelige geschiedenis van de Hervormde Sint Lambertus Kerk in Oldebroek tijdens de Tachtigjarige Oorlog (deel 2)

Gezichtsbepalend voor het Noord-Veluwse dorp Oldebroek. Zo mogen we de Hervormde Kerk in het midden van Oldebroek zeker noemen. De geschiedenis van deze kerk - meer officieel ook wel de Grote of Lambertuskerk en Dorpskerk genoemd -  tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648 met een bestand van 1609-1621) is opnieuw boeiend en woelig. 


Zo leerde ik uit de twee artikelen, die mijn vader Dries Pruim, gemeentesecretaris, heeft geschreven als correspondent voor de Elburger Courant en heeft gepubliceerd in de nummers van 5 en 9 augustus 1966. Het onderstaande artikel (deel 2 over de periode van de Reformatie) is daarvan een weergave en een bewerking.

Onstuimige Reformatie 
De Sint Lambertuskerk was katholiek tot 1592. De Tachtigjarige Oorlog was inmiddels al sinds 1568 in volle gang. Dan gaat de Reformatie haar beslag vinden. Wikipedia schrijft hierover: 'De Veluwe was rond de tijd van de Reformatie nog niet zo beschaafd. Ruw en woest was de aard van de Veluwenaren. De toestand is bijzonder slecht te noemen. Er is verachting van de godsdienst. Vechtpartijen zijn aan de orde van de dag, onder de godsdienstoefeningen wordt sterke drank gedronken. Tijdens schuttersfeesten komt men met trommels en muziek de kerk binnen, en schieten daar zelfs hun geweren af, wat de godsdienstoefening verstoorde. Verkopingen van hout, vaste goederen en beesten werden gedurende de dienst gehouden. Naar aanleiding van deze misstanden deed Filips II van Spanje daarom een plakkaat uitgaan, zodat de overtreders naar behoren straf ontvangen, opdat aan het ‘verkoopen, tappen, vretthen, suypen und verpachten mit die clopperiën, dat trommen und schieten onder den dienst Gades in der kerken ind oick op ten kerckhoff ' een einde komt.

Nije leere
In het kader van de Reformatie wordt hard opgetreden en wordt alle heiligenverering voortaan contrabande. De vier altaren worden gesloopt. Voortaan zal alleen het Woord verkondigd worden. Oldebroek gaat over tot de ‘nije leere’.
De dorpspastoor ziet het allemaal al aankomen en maakt zich tijdig uit de voeten. Daar heeft hij ook wel reden toe. Want het gaat er met die hervormingsbewegingen op de NW-Veluwe soms onstuimig toe. Op het moment dat Elburg al hervormd is, houdt de conservatieve Doornspijkse bevolking het nog maar liever bij het oude katholieke geloof. Dat zint de Elburgers niet en in slagorde gaan ze ter bekeringskruistocht naar Doornspijk. Maar de Doornspijkers, ook voor geen kleintje vervaard en wars van alle nieuwerwetsigheden, jagen het Elburgse vissersvolk met mestgrepen en hooivorken terug naar binnen hun eigen vestingmuren. De pastoor van Oldebroek kiest dus maar liever eieren voor zijn geld.

Provinciale Synode
In Harderwijk word in 1592 de eerste reformatorische provinciale Synode gehouden. Alle pastoors worden opgeroepen om zich daar te onderwerpen aan een onderzoek. Want alle ketterijen der paapsgezinden dienen grondig afgezworen te worden en men moet blijk geven goed inzicht in de nieuwe leer te hebben.
De pastoor van de Lambertuskerk schittert op de Synode door afwezigheid. Ook kapelaan Timanus Alberti laat verstek gaan.
Op een volgende Synode komt Alberti wel opdagen en blijkt dan hervormingsgezind te zijn. Maar dat moet eerst nog maar eens wat duidelijker blijken, vindt de Synode. Eerst moet hij maar eens een examen doen en een preek houden, pas daarna kan hij bevestigd worden.

Bijbels te mager
Nog hetzelfde jaar (1592) houdt de nieuwbakken proponent in de Lambertuskerk zijn preek en wel over Johannes 20 vers 21.: ‘Jezus dan zeide wederom tot hen: Vrede zij ulieden! Gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zende Ik ook ulieden’.  Maar hoe hij ook zijn best doet, de kritische classis-broeders vinden de resultaten toch te mager. Hij moet nog maar eens veel in de Bijbel en in de Heidelbergse Catechismus lezen en mag het dan later nog een keer overdoen.
Daarmee zit de Lambertuskerk dus eigenlijk zonder echte dominee. Goed, kandidaat Alberti mag bij gebrek aan beter wel preken, maar een volwaardig herder der gemeente is hij niet. Hij moet rond komen met een hongerloontje. In anderhalf jaar verdiende hij 70 gulden. Dat  wordt  hem te gortig en verzoekt om een hoger salaris.

Beroep
Gelukkig krijgt kandidaat Alberti in 1594 een - georkestreerd - beroep uit Garderen. Het examen en de proefpreek lukken daar wel en Garderen heeft daarmee een dominee. Maar Oldebroek niet. Met goedvinden van de Schout worden de diensten in de Lambertuskerk nu voortaan door de dominee van Doornspijk geleid.
Intussen is er wel een beroep uitgebracht op ds. Everhardus Joannis uit Wijdenes (NH), maar die komt niet. Misschien moet het kerkgebouw maar eens een goede opknapbeurt krijgen, zodat het wat aantrekkelijker werd voor een dominee? Trouwens, er is ook nog steeds geen kerkenraad gevormd, eenvoudig omdat geen enkel gemeentelid de moed heeft om ouderling of diaken te worden. Al is de gemeente dan hervormd, dat wil niet zeggen, dat ze mondig is.

Op een houtje bijten
In 1595 lukt het dan eindelijk. De Lambertuskerk heeft een eigen predikant, ds. Gosiunius Dorre.  Eerst gaat alles nog  goed, maar dan gooit het geld weer roet in het eten. De man wordt schandelijk onderbetaald. Classis, schout en kerkmeesters kunnen het niet eens worden over het traktement en ds. Dorre kan op de houtje bijten.
In 1600 klaagt hij op de Synode van Arnhem, dat zijn toelage  met twee mud rogge is verminderd en dat ze nu nog 100 gulden op zijn salaris willen inhouden. Hij heeft er genoeg van en wil weg uit Oldebroek. Dat neemt de synode niet, die dan weet klaar te spelen, dat de dominee twee mud rogge krijgt.

Moeilijkheden
Vervolgens ontstaan er moeilijkheden met de koster van de Lambertuskerk, die de kantjes er afloopt. Ook met het kerkbezoek is het lang niet in orde: het zijn er maar weinig, die de diensten bijwonen. De Oldebroekers kunnen nog maar moeilijk wennen aan de nieuwe godsdienst. Vroeger was het toch allemaal veel gemakkelijker en beter. Een kerkenraad is er ook nog altijd niet.  Ds. Dorre heeft er ook geen zin meer in. Hij moet nog altijd van een hongerloontje rondkomen. Hij vertrekt.

Onzekere betaling
Zijn opvolger is ds. Johannes Heesius, die echter al in 1605 overlijdt. Het volgend jaar komt ds. Christianus Esteroth. Maar met het geld wil het nog steeds niet vlotten. ‘De betaling staet seer onseecker en so ben ick onseecker van mijn verblijff’, zegt hij op de classis. Opnieuw komt er geen oplossing en ook hij vertrekt. De Lambertuskerk zit weer zonder predikant.
Dan komt in 1610 ds. Assueros Florentii Serris.(zie ook noot 3). Maar ook dat gaat niet van een leien dakje.

De scharrel met liefdesbrieven
Ds. Serris is vrijgezel en heeft tot kort voor zijn vertrek naar Oldebroek wat gescharreld met Hendrikje Henrics , een jongedochter uit Harderwijk. Dat is niets geworden, tot groot verdriet van Hendrikje, die dat nu Serris wel eens betaald zal zetten. Ze schrijft een brief aan de classis, waarin ze uiteenzet, dat ds. Serris haar trouwbeloften heeft gedaan. Ze heeft een hele stapel liefdesbrieven van hem in de kast liggen, waaruit ‘zijn goede affectie ende liefde jegens haer’ duidelijk blijkt. Vroeger hebben ze veel met elkaar opgetrokken. Zo’n man, die zo maar een meisje laat zitten, kan geen goede dominee zijn, schrijft ze.
De classis geeft ds. Serris een uitbrander, maar deze verklaart het meisje nooit in haar eer  te hebben gekrenkt. Hoe dan ook, ds. Serris moet zich van onbehoorlijkheden onthouden, oordeelt de classis. Maar hij mag wel aanblijven, want zijn ambtswerk doet hij voortreffelijk.

Belegering van Hattem
Rare snuiter
Ook Serris klaagt over een te laag traktement. En blijkt een rare snuiter. Op één van de classis-maaltijden neemt hij het er eens goed van. Hij slaat zelfs zoveel brandewijn naar binnen, dat hij wat over zijn toeren raakt. Als de waard tenslotte de rekening presenteert vindt hij die veel te hoog en begint een flinke rel te schoppen. Ook hierover heeft de classis hem stevig onderhouden. Maar ds. Serris mag opnieuw blijven. De Lambertuskerk heeft haar predikant behouden. En in 1611 wordt eindelijk voor het eerst het Avondmaal in de Lambertuskerk gevierd.  Ds. Serris blijft tot zijn dood in 1658, tien jaar na de beëindiging van de Tachtigjarige Oorlog, predikant.

In brand
De Lambertuskerk krijgt ook in de tweede helft van de Tachtigjarige Oorlog te lijden van het krijgsgewoel. Een gedeelte van de kerk word in 1629 in de as gelegd, wanneer Spaanse soldatenbenden onder leiding van de Graaf van Salazar op de NW-Veluwe huishouden. Tevergeefs hebben de Spanjolen getracht het vestingstadje Hattem in handen te krijgen. Het lukt niet, de Hattemers verweren zich manmoedig en het Spaanse krijgsvolk moet tenslotte de aftocht blazen. Via Oldebroek trekken ze terug naar Apeldoorn, teleurgesteld en ontevreden over de mislukte expeditie. Die teleurstelling reageren ze af door zonder reden de brand in de Lambertustoren te steken.
De dorpsbewoners gaat dit verlies zo ter harte, dat ze in korte tijd het geld op tafel weten te brengen dat nodig is voor de herbouw. Het gaat om een bedrag van 225 gulden. De Lambertuskerk wordt weer op orde gebracht.

Noot 3). De predikantenlijst op de website van de Hervormde Kerk noemt hem Seriss. Maar bij de Kerkgeschiedenis, overgenomen van G.Wentzel, op dezelfde website wordt hij Serris genoemd. Dezelfde spelling van de naam vinden we op de website dominees.nl 

Bovenstaande twee artikelen zijn in enigszins gewijzigde vorm ook gepubliceerd in ‘Uut ’t Oldebroek’, januari 2019,  39e jaargang nummer 1, Uitgave van de Oudheidkundige Vereniging ‘De Broeklanden’.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Geef uw reactie! Alle reacties worden na een beoordeling geplaatst. Anonieme berichten worden niet geplaatst. .